Beide argumenten beschouw ik als flauwekul. Het eerste argument is onjuist omdat het ervan uitgaat dat de kern van onderwijs is gericht op het uitoefenen van een beroep. Ik denk dat onderwijs een meer algemeen doel dient waaraan oriëntatie op beroepen ondergeschikt is.
Het tweede argument gaat ervan uit dat wij nu al moeten bepalen wat kinderen later moeten kunnen. Afgezien van de kennelijke onmogelijkheid hiervan bij ontbreken van deugdelijke kristallen bollen, is het naar mijn mening niet nodig nieuwe vaardigheden te ontwikkelen. Er is namelijk maar één centrale, onveranderlijke en allesbepalende vaardigheid die leerlingen op school kunnen ontwikkelen. Deze vaardigheid werd in 1914 geformuleerd door een professor in de filosofie, J.A. Smith:
Toegepast op onze huidige situatie op school betekent dit dat we ons eens druk moeten gaan maken om het ontbreken van een visie of programma inzake het kritisch omgaan met informatiebronnen binnen de vakken en daar overheen. Lees- en luistervaardigheid in eigen en andere talen, begrijpend lezen, ict-vaardigheden, vaardigheid om informatie te zoeken en te presenteren, enz. enz. - al deze vaardigheden zijn van technische aard en zijn geen leerdoelen op zich maar alleen dienstbaar aan het ene doel om de leerling vaardiger te maken in het beoordelen van informatie volgens criteria als actualiteit, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, relevantie, representativiteit en bruikbaarheid. Zin van onzin onderscheiden, als je dat eens zou kunnen leren! Omgekeerd: hoe kwetsbaar ben je, als je dat niet leert.
Smith was een filosoof. Hij kende ongetwijfeld als geen ander het werk van Immanuël Kant en zijn openingszin die ik hierboven citeerde doet sterk denken aan de definitie die Kant gaf voor de Verlichting: "Verlichting is de bevrijding van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is." Op humanistischecanon.nl wordt niet gesproken van bevrijding, maar van het ontkomen. Dat is wellicht dichter bij de bedoeling van Kant die het woord Ausgang gebruikt: de mens wordt niet bevrijd, maar bevrijdt zichzelf. Hij 'stapt eruit!' Daarom lijkt de term 'emancipatie' hier op zijn plaats. Door onderwijs wordt een mens vrij en mondig, in zijn kracht gezet.
Met de zinsnede 'waaraan hij zelf schuldig is [nl. onmondigheid]' bedoelt Kant niet zozeer dat de mens daaraan schuldig is, maar voor zover hij zelf daaraan schuldig is. (Hier helpt het als je onderscheid kunt maken tussen een uitbreidende en een beperkende bijstelling... docenten Nederlands hebben we ook hard nodig). Met andere woorden: wie aan zijn onderwijs geen emancipatie heeft overgehouden, kan dat zijn onderwijzers verwijten, maar alleen (zoals Smith toevoegt) voor zover hij zelf hard heeft gewerkt en zijn best gedaan.
Bij het overdenken van deze vragen denk ik terug aan een bijeenkomst met ons bestuur, lang geleden, toen ook de vraag op tafel kwam wat nu eigenlijk het kerndoel van ons onderwijs zou moeten zijn. Onze toenmalige directeur Flip Boer was de enige die zonder een spoor van aarzeling antwoordde: vorming. Dat antwoord nam ik heel serieus omdat ik wist dat er niemand was die zich zo in de geschiedenis van onderwijs en pedagogiek had ingevreten als hij. Die geschiedenis had hem kennelijk wijsgemaakt dat we ons niets moeten laten wijsmaken waar we niet zelf als persoon voor en achter kunnen staan. Dáár gaat het uiteindelijk om, ook op school.